Onlangs was er een rechtszaak waarbij de langstlevende een jaar na het overlijden van zijn echtgenote ging samenwonen met zijn nieuwe partner. In het testament van zijn overleden echtgenote, was een dergelijke bepaling over samenwoning opgenomen. Zijn dochter, met wie hij nauwelijks contact had, was niet ingelicht over het samenwonen. Twintig jaar later overlijdt de langstlevende. Zijn dochter eist haar vordering op die zij bij het overlijden van haar moeder heeft verkregen.
De rechter oordeelde in dit geval dat de vordering opeisbaar werd op het moment dat de langstlevende ging samenwonen met zijn nieuwe partner. Nu de verjaringstermijn van twintig jaar is verstreken, is de vordering dus verjaard.
De rechter vond dat het niet-inlichten van de dochter over de samenwoning, wegens het slechte contact, niet was aan te merken als opzettelijke verzwijging en dat dus de verjaringstermijn niet was verlengd. Ook het feit dat de nieuwe partner van de langstlevende de vordering heeft erkend, betekent niet dat er daardoor een verbintenis ontstaat en de vordering alsnog door de nieuwe partner van de langstlevende uitgekeerd zou moeten worden.
Kortom: bij een langstlevende testament (met OBV) is het voor de kinderen die een vordering verkrijgen op de langstlevende van belang dat zij op de hoogte zijn van de gevallen waarin hun vordering opeisbaar is en dat zij zich van deze opeisbaarheid bewust blijven voordat het te laat is.
Sinds 2003 bestaat de OBV niet meer; de Wettelijke Verdeling is hiervoor in de plaats gekomen. Die zorgt ervoor dat de langstlevende de goederen automatisch – op grond van de wet – verkrijgt, zonder medewerking van de kinderen.
Heeft u vragen over uw testament? Bel ons voor een afspraak.