Bedrijfsopvolgingsregeling gaat veranderen

Krijgt u een bedrijf in een erfenis of door een schenking? Dan betaalt u daar erf- of schenkbelasting over. Hoeveel belasting u betaalt, hangt af van de waarde van de onderneming. U kunt een vrijstelling gebruiken: de Bedrijfopvolgingsregeling (BOR).

U mag gebruikmaken van de BOR als u voldoet aan drie voorwaarden:

  • Er moet een actief bedrijf zijn (niet alleen maar beleggingen).
  • De oude eigenaar moet minimaal vijf jaar eigenaar zijn geweest voor de schenking. Bij overlijden is dit één jaar. Dat wordt de beziteis genoemd.
  • U moet minimaal vijf jaar doorgaan nadat u het bedrijf hebt gekregen. De aandelen mag u in die periode ook niet verkopen.

Vrijstelling

Voldoet u aan deze eisen? Dan kunt u gebruikmaken van de BOR. Dat betekent dat u een vrijstelling krijgt van 100% als de waarde van het bedrijf € 1.325.253 of lager is. Is het bedrijf meer waard? Dan krijgt u een vrijstelling van 83% voor de waarde boven dat bedrag.

Op Prinsjesdag stelde het kabinet voor om de voortzettingseis in 2025 te verlagen van 5 naar 3 jaar. Daardoor mag u onder meer uw bedrijf al 3 jaar na de schenking of overerving verkopen.

In een wetsvoorstel staan meer wijzigingen voor de BOR vanaf 2026.

Nog geen ingangsdatum

Het staat nog niet vast of en wanneer de wijzigingen ingaan. Een wet of wetswijziging moet eerst goedgekeurd worden door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. De wet of wetswijziging geldt pas als die in het Staatsblad of de Staatscourant is gepubliceerd. Een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) of ministeriële regeling geldt ook pas na publicatie in het Staatsblad of de Staatscourant.

Wilt u meer weten over de bedrijfsopvolgingsregeling? Bel ons voor het maken van een afspraak.

Toestemming nodig voor verwerping van nalatenschap

Jammer genoeg komt het nog vaak voor dat een echtscheiding tot een fors verschil van mening resulteert over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Een van de geschilpunten kan bijvoorbeeld de nalatenschap van een van de ouders zijn,

In een bijzonder geval had de echtgenote de nalatenschap van haar moeder verwordpen ten gunste van haar zus . Haar echtgenoot ging daar in de scheidingsprocedure tegenin. Hij wees op de in de wet geregelde noodzaak dat hij voor een rechtsgeldige verwerping toestemming had moeten verlenen. Om die reden roept hij alsnog de vernietiging van de verwerping in zodat het verworpen erfdeel in de verdeling moet worden betrokken.

Toestemming

Het Hof overweegt in hoger beroep dat voor verwerping van een nalatenschap inderdaad de toestemming van de andere echtgenoot noodzakelijk is. Hij blijkt echter in het geheel niet onderbouwd dat hij niet wist dat zijn echtgenote haar aandeel in de nalatenschap had verworpen ten gunste van haar zus. Volgens het Hof blijkt juist uit de stukken dat hij daar destijds wel van op de hoogte moet zijn geweest. Bovendien bleek binnen het huwelijk gebruikelijk te zijn dat familieleden financieel werden ondersteund. Omdat de echtgenoot ook nog eens niet binnen de daarvoor gestelde termijn van drie jaren na de schenking een beroep deed op het ontbreken van zijn toestemming daarvoor, betekent dat de vordering is verjaard.

Zijn verzoek tot vernietiging van de verwerping afgewezen. Wilt u meer weten over verwerping van een nalatenschap? Bel ons voor het maken van een afspraak.

Ontbinding koopovereenkomst moet zorgvuldig worden gedaan

Financieringsvoorbehoud en bankgarantie/warborgsom zijn elementen in de koopovereenkomst waarmee niet lichtzinnig kan worden omgegaan. Dat overkwam een verkopende partij die meende dat de koper zich niet op de juiste manier op het financieringsvoorbehoud had beroepen, en dus ook de waarborgsom niet had betaald.

Dergelijke situaties belanden doorgaan bij de rechter, in dit geval in hoger beroep bij het Hof Amsterdam. De vraag is of de verkoper de koopovereenkomst op de juiste wijze heeft ontbonden en of de koper de contractuele boete (de waarborgsom) moet betalen. De verkoper baseert zich op een brief van de makelaar waarin staat dat de verkoper zich het recht voorbehoudt de waarborgsom te vorderen.

Voor een correcte ingebrekestelling moet een dergelijke brief vermelden dat de koper de verplichting tot het stellen van zekerheid niet is nagekomen. Tegelijkertijd moet worden aangegeven dat de koper een termijn van ten minste 8 dagen wordt gegeven om alsnog aan die verplichting te voldoen. Als dit niet is gebeurd, kan een dergelijke brief niet worden beschouwd als een ingebrekestelling

In de wet staat dat een ingebrekestelling moet worden gezien als een schriftelijke aanmaning waarbij een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld. Ook makelaarsorganisatie stelt dat de ingebrekestelling in een schriftelijk stuk moet worden kenbaar gemaakt, met daarin de officiële mededeling dat de koper zijn verplichtingen niet nakomt en dat de betrokkenen wordt gesommeerd om alsnog binnen acht dagen de verplichting na te komen.

In de betreffende zaak was de koper niet correct in gebreke gesteld voor het niet-tijdig stellen van zekerheid door een waarborgsom of bankgarantie. Daarmee heeft de ontbinding van de koopovereenkomst geen effect heeft gesorteerd en is de koper geen boete verschuldigd.

Wilt u meer weten over het maken van een financieringsvoorbehoud of het ontbinden van een koopovereenkomst? Bel ons voor het maken van een afspraak.

Statutenwijziging zonder quorum soms mogelijk

Statuten van verenigingen geven vaak aan dat een wijziging van de statuten alleen mogelijk is als die worden besloten door de algemene vergadering waarbij minstens tweederde van alle leden aanwezig of vertegenwoordigd is en in die vergadering weer minstens tweederde van de aanwezigen instemt met de wijziging.

Soms loopt het anders. Zoals in een vereniging onder een koepelorganisatie valt en die organisatie nieuwe modelstatuten vaststelt en de aangesloten verenigingen verplicht om die vóór 1 januari van het volgende jaar te verwerken in hun statuten. Als een vereniging al twee keer een algemene vergadering met de statutenwijziging als agendapunt heeft gehouden zonder dat daarin het vereiste quorum werd bereikt, wordt gekeken naar alternatieven.

Het bestuur kan vervolgens proberen op basis van een ander wetsartikel te besluiten tot een statutenwijziging. Om dat succesvol af te ronden, moeten alle leden op dat voornemen reageren. Als dat niet wordt bereikt, is ook deze weg onbegaanbaar.

Daarop rest niets anders dat de rechtbank te vragen ontheffing te verlenen van het quorumvereiste in de statuten. Anders dan bij stichtingen is dat bij verenigingen wel mogelijk, mits ongewijzigde handhaving zou leiden tot gevolgen die bij oprichting redelijkerwijs niet kunnen zijn gewild. Als de rechtbank daarin meegaat, geeft Gezien het ontheffing van het in de statuten vereiste quorum voor de volgende ledenvergadering, zodat ongeacht het aantal aanwezige leden toch tot de vereiste statutenwijziging kan worden besloten.

Wilt u meer weten over statutenwijziging of het vereiste quorum in uw verenging? Bel ons voor het maken van een afspraak.

Ongelijke erfbelasting voor erkende en niet-erkende kinderen is discriminerend

Niet-erkende kinderen zouden gelijk moeten zijn aan juridisch erkende kinderen als het om erfbelasting gaat. Mits er sprake is van een nauwe band (‘family life’) tussen vader en kind. Dat heeft de Hoge Raad geoordeeld. Een kind dat door zijn vader juridisch erkend is, betaalt minder erfbelasting dan een niet-erkend kind. Dat is discriminatie, oordeelt de Hoge Raad.

De Hoge Raad kwam tot dit oordeel naar aanleiding van een door een niet-erkende zoon aangebrachte zaak. Zijn biologische vader overleed in 2017. De man had echter zijn zoon nooit erkend. De zoon was wel tot erfgenaam benoemd in het testament van de man. De niet-erkende zoon moest meer belasting betalen over de erfenis dan wanneer hij wel was erkend. Ook was er sprake van een lagere vrijstellingsgrens, waardoor hij over een groter deel belasting moest betalen. Om dat onderscheid te mogen maken, moeten er volgens het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens heel zwaarwegende redenen zijn. Die zijn er niet volgens de Hoge Raad.

Wetgever aan zet

Maatschappelijke ontwikkelingen rond meerouderschap, meeroudergezag en draagmoederschap vragen om keuzes op rechtspolitiek terrein. Het is aan de wetgever om dergelijke keuzes te maken. Daarom kan de Hoge Raad kan niet zelf de fiscale regels aanpassen. De aanslag erfbelasting blijft staan.

Rechten en plichten verbonden aan legaten

Als je iets wilt nalaten aan een bepaald persoon dan kan dat door een legaat op te nemen in een testament. Het kan bijvoorbeeld gaan om het nalaten van geld, onroerend goed, kunstwerken, een verzameling, een huisdier, of andere waardevolle bezittingen. Bij het legateren van een bedrag kan dat een vast bedrag zijn of een variabel geldbedrag waarvan de exacte grootte nog moet worden vastgesteld. Bijvoorbeeld 10% van de nalatenschap.

Legaten kunnen zowel aan natuurlijke personen (zoals familieleden of vrienden) als aan rechtspersonen (zoals stichtingen of verenigingen) worden toegekend. Een legaat komt ten laste van de gezamenlijke erfgenamen, tenzij in het testament is bepaald dat de verplichting rust op een bepaalde erfgenaam of legataris. Legaten worden als eerste uit de erfenis betaald voordat de rest van de bezittingen worden verdeeld onder de erfgenamen. Een erfgenaam kan ook tevens legataris zijn.

Waar moet een legataris rekening mee houden?

In ieder geval heeft de legataris het recht om het legaat te aanvaarden of te weigeren. Met de aanvaarding ontstaat het recht op afgifte van het goed of uitkering van het bedrag. Een legaat van een geldsom wordt zes maanden na het overlijden opeisbaar, tenzij in het testament anders is bepaald. Voor andere legaten geldt dat de afgifte of vordering in beginsel direct opeisbaar is. De termijn voor opeisbaarheid van een bedrag is overigens geen fatale termijn. Als uitbetaling van het bedrag niet gebeurd dient een ingebrekestelling te worden gedaan voordat sprake is van een verzuimsituatie.

Ook een legataris moet er rekening mee houden dat hij, net als een erfgenaam, mogelijk erfbelasting moet betalen over hetgeen is geërfd. In het testament kan bepaald zijn dat de erfbelasting niet voor rekening van de legataris moet komen, maar dat de erfgenamen de belasting betalen.

Het kan ook voorkomen dat het gelegateerde goed er niet meer is. Misschien is het al voor het overlijden weggegeven, verkocht of vergaan. Degene die het testament heeft opgesteld, mag zolang hij of zij nog leeft zelf beslissen of het betreffende goed alvast aan een ander wordt gegeven of bijvoorbeeld wordt verkocht. In dat geval is het legaat vervallen en krijgt de legataris niets, er is dus geen sprake van dat er bijvoorbeeld een vervangende waarde moet worden gegeven.

Ook is het mogelijk dat uit het testament is af te leiden dat de testateur het legaat niettemin heeft gewild. De erfgenamen zullen zich dan moeten inspannen om het goed te verwerven. Als dat dat niet lukt of slechts tegen een onevenredig grote opoffering zullen de erfgenamen de waarde van het gelegateerde goed toch moeten uitkeren.

Plaatsvervulling

Het kan ook zo zijn dat het legaat er nog wel is, maar dat degene aan wie is gelegateerd bijvoorbeeld niet meer in leven is. In dat geval hoort het gelegateerde bij de nalatenschap en komt het aan de erfgenamen toe.

De mogelijke uitzondering daarop is dat in het testament is bepaald dat het een legaat met plaatsvervulling is. Plaatsvervulling houdt in dat iemand de plaats opvult van een legataris die er niet meer is of die niet meer kan erven. Er zijn meerdere situaties waarin er plaatsvervulling mogelijk, afhankelijk van wat er in het testament is bepaald kan plaatsvervulling plaats hebben wanneer een legataris is overleden, maar ook wanneer een legataris onwaardig is of het legaat verwerpt.

Tenslotte kan aan de rechter worden verzocht een legaat te wijzigen of geheel of gedeeltelijk op te heffen op grond van onvoorziene omstandigheden. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan de ongewijzigde instandhouding van het legaat niet verwacht kan worden. Het moet wel gaan om onvoorziene omstandigheden die zich na het overlijden van erflater hebben voorgedaan. Bij de wijziging of opheffing kijkt de rechter zoveel als mogelijk naar de bedoeling van de testateur.

Wilt u dat wij u helpen bij het opstellen van een bij u passend testament? Bel ons voor het maken van een afspraak waarin de mogelijkheden en de beperkingen nader kunnen worden besproken.

Mandelige eigendom is eigendom voor bijzondere situaties

Elke Nederlander wordt geacht de wet te kennen. Echter, talloze regelingen uit het Burgerlijk Wetboek blijven voor de niet-jurist abracadabra, de regeling rond mandelige eigendom is er zo een. Het begrip eigendom kent een aantal varianten zoals volle eigendom, bloot eigendom, vruchtgebruik, recht van opstal, voorwaardelijke eigendom, etc.etc. Het begrip mandelige eigendom staat voor mede-eigendom bestemd voor bijzondere situaties.

Pas sinds de invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek wordt er veel gebruik gemaakt van mandelige eigendom. Dit komt vaak voor in relatie tot nieuwbouwprojecten. In een (nieuwe) woonwijk is bijna altijd sprake van voorzieningen die bestemd zijn voor gezamenlijk gebruik. Denk hierbij aan een toegangsweg tot een groep woningen, aan parkeerplaatsen bestemd voor bezoekers van een wijkje, of een achterpad/brandgang die achter meerdere woningen langsloopt. In een dergelijke situatie is het van belang om de verhoudingen (rechten en plichten) tussen alle mede-gebruikers goed vast te leggen. Hoe beter een en ander geregeld is, hoe kleiner de kans is dat er later juridische problemen ontstaan. De rijdende rechter heeft het al druk genoeg ….

Voorheen werden dergelijke verhoudingen geregeld door middel van erfdienstbaarheden waarbij een eigenaar van een woning verplicht werd om bijvoorbeeld overpad te verlenen aan andere eigenaren. In geval van toeritten en algemene parkeerplaatsen was de gemeente vaak bereid om eigenaar te blijven en om voor het onderhoud te zorgen. Echter in deze tijd van overheidsbezuinigingen is de gemeente dit soort grond liever kwijt dan rijk en moet de burger het zelf regelen.

Als u tegenwoordig een nieuwbouwhuis of een recent opgeleverd huis koopt, dan koopt u – naast de eigendom van uw perceel grond met daarop de eigen woning – vaak ook een aandeel in een mandelig perceel. Dit is een mede-eigendom die onlosmakelijk verbonden is aan de eigendom van de woning. Dit gaat dus vaak over de toegangsweg, parkeerplaatsen voor algemeen gebruik en een achterpad/brandgang. In de wet is vervolgens geregeld dat de mandelige eigenaren verplicht zijn een bijdrage te leveren in het onderhoud van het mandelige terrein. Aangezien niet iedereen met een wetboek onder zijn kussen slaapt zijn de regelingen rond de mandeligheid opgenomen in uw koopakte en eigendomsakte.

Mandelige eigendom is vergelijkbaar met een vereniging van eigenaren bij een appartementencomplex. Ook hier zijn uw rechten en plichten bij wet geregeld om problemen zo veel mogelijk te voorkomen.

Hoe goed een juridische regeling ook is, er kunnen altijd vragen rijzen of problemen ontstaan, neem in dit geval gerust contact op met ons kantoor. Als specialisten op het gebied van juridische, mandelige eigendommen en alles wat daarbij komt kijken zijn we u graag van dienst met beantwoorden van uw vragen of het oplossen van problemen.

Faciliteit voor overlijdensdividend geldt niet voor turboverdeling

In de Wet Inkomstenbelasting is het sinds 2001 mogelijk dat een vennootschap dividend uitkeert zonder dat daarover inkomstenbelasting wordt geheven. De Kennisgroep aanmerkelijk belang van de belastingdienst heeft een standpunt ingenomen met betrekking tot de vraag of deze faciliteit ook kan worden toegepast op reguliere voordelen uit aandelen die door middel van een zogenoemde turboverdeling aan de nalatenschap zijn toegedeeld.

Vanuit de praktijk is aan de Belastingdienst de vraag voorgelegd of deze faciliteit voor overlijdensdividend ook geldt voor reguliere voordelen uit aandelen die door middel van een zogenoemde turboverdeling aan de nalatenschap zijn toegedeeld. De Kennisgroep heeft deze vraag negatief beantwoord. De faciliteit moet worden beperkt tot de (onverdeelde) helft van de aandelen waartoe de erflater gerechtigd was via de huwelijksgemeenschap.

Voorbeeld

De belastingdienst komt met het volgende voorbeeld:

M (man) en V (vrouw) zijn gehuwd in gemeenschap van goederen waartoe alle aandelen in een Besloten Vennootschap behoren. M heeft zijn zoon tot enig erfgenaam benoemd en aan V het vruchtgebruik van zijn nalatenschap gelegateerd.

Voordat het legaat wordt afgegeven, worden alle aandelen aan de nalatenschap toegedeeld. M was door de huwelijksgoederengemeenschap gerechtigd tot de helft van de aandelen. Omdat de andere helft van de aandelen waartoe V gerechtigd was niet door de zoon op basis van erfrecht worden verkregen en ook bij M voor deze helft geen inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen, is de faciliteit voor de zoon niet op deze helft van toepassing.

De faciliteit voor de zoon is beperkt tot de helft van de aandelen waartoe M gerechtigd was in de huwelijksgemeenschap. Dat daarentegen voor de doorschuifregeling in diezelfde wet is bepaald dat voor deze aandelen wel geldt dat deze op basis van erfrecht zijn verkregen en dat V als erflater wordt aangemerkt, doet hier niet aan af.

Bovendien is tijdens de parlementaire behandeling opgemerkt dat de faciliteit bezien moet worden in het licht van het onvoorziene karakter van het moment van overlijden en dat de faciliteit niet van toepassing is op rechtshandelingen die welbewust en planmatig plaatsvinden. Volgens de kennisgroep kwalificeert de turboverdeling als een dergelijke rechtshandeling.

Wilt u meer weten over de faciliteit voor overlijdensdividend? Bel ons voor het maken van een afspraak.

Rente op onzakelijke lening volgens vuistregel vaststellen

De kennisgroep deelnemingsvrijstelling van de belastingdienst heeft een antwoord op de vraag geformuleerd of nagekomen rente in aanmerking moet worden genomen bij het bepalen van de fiscale winst op grond van de onzakelijke lening jurisprudentie. In een wat bijzondere casus had een vennootschap aan een deelneming in 2011 een onzakelijke lening verstrekt. De lening was verstrekt tegen een rente van 5% per jaar, welke rente ook nog eens werd schuldig gebleven. De rente was aan het eind van elk jaar verschuldigd.

De rente op een onzakelijke lening diende in 2011 fiscaal te worden vastgesteld op de ‘vuistregel’ rente op basis van een arrest uit 2011 en bedraagt 3% per jaar. De vraag in dat arrest is overigens wanneer er sprake is van een geldlening wanneer sprake is van een kapitaalstorting. In principe is daarbij de civielrechtelijk vorm beslissend tenzij er sprake is van een zogenoemde ‘schijnlening’, een ‘deelnemerschapslening of een ‘bodemlozeputlening’.

Afgewaardeerd

Vervolgens wordt in 2018 de onzakelijke lening afgewaardeerd naar nihil. Een verlies op een onzakelijke lening mag volgens diezelfde jurisprudentie overigens niet in mindering worden gebracht op de winst van de vennootschap.

In 2013 doet op basis van een in 2013 gewezen arrest de WEV (waarde economisch verkeer) rente haar intrede. In 2018 en de daaropvolgende jaren bedraagt de WEV rente 1% per jaar.

In 2022 maakt de deelneming winst en vergoed alsnog de achterstallige rente.

Vuistregelrente

Door de belastingplichtige is in de jaren 2018 tot en met 2021 de WEV-rente (1%) in aanmerking genomen bij het bepalen van de fiscale winst. De belastingplichtige ontvangt in het jaar 2022 alsnog de vuistregelrente. Deze rente – minus de eerder in aanmerking genomen WEV-rente ¬¬– moet op grond van de onzakelijke lening jurisprudentie in aanmerking genomen worden bij het vaststellen van de winst van belastingplichtige.

In lijn met jurisprudentie over de onzakelijke lening en om te komen tot een juiste vaststelling van de belastbare totale winst dient bij de bepaling van de winst bij zowel de crediteur als bij de debiteur deze vuistregelrente (alsnog) in aanmerking te worden genomen.

Wilt u meer weten over de vuistregelrente? Bel ons voor het maken van een afspraak.

Inhoud van notarieel samenlevingscontract van belang voor inkomstenbelasting

Als je gaat samenwonen of al samenwoont kan dat van invloed zijn op diverse belastingen die je moet gaan betalen, waaronder de inkomstenbelasting,. Voor de bepaling van de te betalen belasting zal allereerst moeten worden gekeken of je fiscaal partners van elkaar bent.

Voor de inkomstenbelasting geldt een aantal eisen. In ieder geval dienen de partners op hetzelfde adres ingeschreven te staan bij de gemeente en voorts betalen de partners over tenminste 90% van hun gezamenlijk inkomen belasting in Nederland. Daarnaast moet worden voldoen aan één van de volgende voorwaarden:

  • beide partners zijn ouder dan 18 jaar en hebben een notarieel samenlevingscontract afgesloten;
  • de partners hebben samen een kind of één van de partners heeft een kind van de ander erkend;
  • de partners zijn bij een pensioenfonds aangemeld als pensioenpartners;
  • de partners zijn samen eigenaar van een eigen woning;
  • de partners zijn ouder dan 18 jaar en op het woonadres staat ook een minderjarig kind van een van beiden ingeschreven bij de Basisregistratie Personen (van de gemeente).

Fiscaal partners kunnen door te voldoen aan deze eisen bij de aangifte inkomstenbelasting bepaalde inkomsten en aftrekposten gunstig verdelen.

Rechtsvraag

In dit kader is een rechtsvraag voorgelegd aan een zogenaamde kennisgroep van de belastingdienst. De kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst heeft recentelijk de vraag beantwoord of in een bepaalde situatie sprake kon zijn van fiscaal partnerschap voor de inkomstenbelasting. De situatie betrof een dochter (ouder dan 27 jaar) en haar vader die vanwege zijn mogelijke toekomstige zorgbehoefte willen gaan samenwonen. Zij schrijven zich in op hetzelfde woonadres in de Basisregistratie Personen.

Zij willen allebei wel zoveel mogelijk een zelfstandig leven behouden en zijn een bij de notaris vastgelegde “samenwoonovereenkomst” aangegaan. In deze overeenkomst staat dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren en gedurende de samenwoonperiode een wederzijdse zorgverplichting hebben die niet verder strekt dan de verplichting om over en weer bij te dragen aan de kosten van de huishouding. Daarnaast staan in de overeenkomst ook nog meer afspraken opgenomen zoals over de inboedel, de en/of-rekening, de ontbinding van de overeenkomst en een verblijvingsbeding.

Vader en dochter partners voor Wet IB 2001

Volgens de Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst van de Belastingdienst wel. Op grond van artikel 5a lid 1 Algemene Wet Rijksbelastingen (AWR) worden ongehuwd samenwonende meerderjarigen met een notarieel samenlevingscontract die op hetzelfde woonadres in de BRP staan ingeschreven, aangemerkt als fiscaal partner. Als in het notarieel opgemaakte contract in ieder geval is vastgelegd wat de vermogensrechtelijke verhouding is tussen twee personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren, is sprake van een notarieel samenlevingscontract als bedoeld in de AWR. In de parlementaire geschiedenis is geen nadere toelichting gegeven op het vereiste van een notarieel samenlevingscontract als bedoeld in artikel 5a lid 1 AWR.

Met een samenlevingscontract kan dus op een informele wijze de vermogensrechtelijke verhouding worden geregeld tussen personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren. Daarnaast kunnen hierin aanvullende afspraken worden gemaakt. De wet stelt dus geen speciale regels voor de inhoud van een samenlevingscontract.

Aangezien de wet geen voorwaarden stelt aan de inhoud van een samenlevingscontract maakt het ook niet uit of een overeenkomst wordt aangeduid als samenwoonovereenkomst, samenlevingscontract of samenlevingsovereenkomst. Zolang ten minste de vermogensrechtelijke verhouding tussen twee personen die een gezamenlijke huishouding voeren is opgenomen in de overeenkomst, is een samenwoonovereenkomst gelijk te stellen aan het samenlevingscontract.

Wilt u dat wij u helpen bij het opstellen van uw samenlevingscontract? Bel ons voor het maken van een afspraak.