Partners kunnen eenvoudig afspreken dat wat zij van hun inkomen overhouden nadat de kosten van de huishouding zijn betaald, periodiek tussen beiden wordt verdeeld. Dat noemen we een periodiek verrekenbeding. In de praktijk wordt een periodiek verrekenbeding tussen echtgenoten, geregistreerd partners of samenwoners niet altijd uitgevoerd. Dan komt de vraag naar voren wie waar recht op heeft. Hieronder komt aan de orde of de wettelijke regels omtrent een niet uitgevoerd verrekenbeding ook van toepassing zijn op samenwoners.
Bewijsvermoeden bij echtgenoten
Indien echtgenoten niet periodiek hebben verrekend zoals in hun huwelijkse voorwaarden werd afgesproken, speelt bewijsvermoeden een belangrijke rol. Het bewijsvermoeden gaat ervan uit dat het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit verrekenbaar vermogen.
Dit bewijsvermoeden brengt mee dat de tot verrekening gerechtigde echtgenoot in beginsel kan volstaan met te stellen en aannemelijk te maken dat de andere echtgenoot op de peildatum bepaalde vermogensbestanddelen heeft. Het ligt dan op de weg van de andere echtgenoot om te stellen en zo nodig te bewijzen dat het op de peildatum aanwezige vermogen, of bepaalde bestanddelen daarvan, niet is gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden.
Ook bewijsvermoeden bij samenwoners?
Na verbreking van de samenwoning ontstond tussen twee voormalige samenwoners een meningsverschil over de gevolgen van het door hun niet-nagekomen periodiek verrekenbeding dat was opgenomen in hun notariële samenlevingsovereenkomst. In tegenstelling tot de man was de vrouw van mening dat de wettelijke regeling over bewijsvermoeden hier analoog moet worden toegepast en dat dus het gehele vermogen van de man in de verrekening moet worden betrokken.
De Rechtbank Den Haag overwoog dat de wettelijke regeling over bewijsvermoeden is geschreven voor de situatie dat partijen zijn getrouwd op huwelijkse voorwaarden met een periodiek verrekenbeding. Het artikel is de wettelijke vastlegging van de uitleg van verrekenbedingen die door de Hoge Raad daaraan in een reeks van uitspraken is gegeven. De uitleg van de Hoge Raad is daarmee nog steeds van belang, ook voor samenwoners. Ten aanzien van een periodiek verrekenbeding werd door de Hoge Raad overwogen:“Laten partijen tijdens het bestaan van het huwelijk verrekening van het overgespaarde achterwege, hetgeen (…) de praktijk zal zijn, en blijft het recht tot verrekening bestaan, dan brengt een uitleg naar redelijkheid en billijkheid in verband met de aard van het beding mee dat bij het einde van het huwelijk ook de vermogensvermeerdering, ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkomsten van een echtgenoot is bespaard maar ongedeeld gebleven, in de verrekening wordt betrokken.”
De Rechtbank Noord-Nederland bepaalde als partijen ongehuwd hebben samengewoond in beginsel geen aanleiding bestaat voor analoge toepassing van de wettelijke regeling voor gehuwden. De Rechtbank Den Haag oordeelde echter dat dat in dit geval anders was.
Bij de Rechtbank Noord-Nederland betrof het een samenlevingsovereenkomst waarin tussen partijen was overeengekomen dat de verrekenvorderingen tijdens de samenwoning konden verjaren. En dat in geen geval meer kon worden gevorderd dan verdeling van het nominaal bespaarde bedrag.
Bij de Rechtbank Den Haag hadden de man en de vrouw in hun samenlevingsovereenkomst afgesproken dat het recht tot het vorderen van verrekening een half jaar na de ontbinding van hun samenlevingsovereenkomst vervalt. Hun verrekenvorderingen konden dus niet verjaren gedurende hun samenwoning. Daarnaast hadden de man en de vrouw in hun samenlevingsovereenkomst opgenomen dat als in enig kalenderjaar geen verrekening plaatsvindt, bij latere verrekening de waardeveranderingen van het vermogen waarin de niet-verrekende bedragen zijn belegd, moet worden meegenomen.
Daaruit en uit de omstandigheid dat de man en de vrouw ook voor wat betreft het bepalen van de alimentatie en de verrekening van de pensioenen zich ook hadden aangesloten bij de regels die daarvoor gelden in het geval van een huwelijk, heeft de Rechtbank Den Haag afgeleid dat partijen een periodiek verrekenbeding hebben willen overeenkomen die gelijke rechten en plichten zou laten ontstaan als de wettelijke regeling van bewijsvermoeden. Daarom was de Rechtbank Den Haag van oordeel dat het gehele vermogen dat aanwezig was ten tijde van de ontbinding van het samenlevingscontract minus het vermogen dat al aanwezig was op het moment van inwerkingtreding van het verrekenbeding en het vermogen waarvan duidelijk is dat dit is geërfd of geschonken dan wel is gefinancierd met privévermogen, wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden
Dat betekende dat de man, die stelde dat een deel van het ten tijde van het eindigen van de verrekenplicht aanwezige vermogen door hem aangebracht vermogen betrof, gefinancierd met aangebracht vermogen of krachtens schenking verkregen, dit moest aantonen. Het was dus aan de man om aannemelijk te maken dat de waarde van een bepaald goed op de peildatum niet is gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden.
Conclusie
Een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding kan niet beoogde gevolgen hebben voor een of beide partijen. Voorkom onduidelijkheid en voer een afgesproken verrekenbeding ook daadwerkelijk uit ter voorkoming toekomstige problemen. Heeft u hier vragen over? Bel ons voor het maken van een afspraak.